Over projectie

Bioscoop betekent “levend zien” (scoop komt van het Griekse woord scopos. Dat betekent kijken of zien en bio komt van het Griekse woord voor leven). Maar hoe komt het dat wij die “bewegende beelden” kunnen zien? Daarvoor hebben wij een projector nodig.

                                               Philips FP30 projector (Foto: Kinoton)

Het principe
Tijdens het opnemen van een film worden per seconde 24 beeldjes achter elkaar belicht. Zijn dit opnamen van iets dat beweegt, dan zullen op deze 24 beeldjes verschillende fasen van de beweging zijn vastgelegd. Als we de film middels een projector zouden projecteren met een constante snelheid van 24 beelden per seconde zien we een warrelig beeld waaruit we niets wijs kunnen worden. Ons oog heeft echter een traagheidsfactor. Ons oog ziet een beeld en houdt dat een tijdje vast. Projecteren we nu de opeenvolgende filmbeeldjes stuk voor stuk met een snelheid van 24 beelden per seconde en onderscheppen wij gedurende de tijd dat het ene beeldje zeer snel wordt vervangen door het volgende het licht, dan zullen de opeenvolgende beelden in elkaar overvloeien, waardoor wij een soepele beweging denken te zien. In de tijd van de stomme film was de projectiesnelheid 16 beeldjes per seconde. Een langzamere projectie dan 16 beeldjes per seconde is niet mogelijk daar ons oog dan het onderscheid tussen projectie en donkere perioden begint te zien en de bewegingen niet meer vloeiend maar schokkerig beginnen te lopen. Toen in 1927 de geluidsfilm zijn intrede deed bleek het voor de geluidskwaliteit noodzakelijk te zijn om de projectiesnelheid op te voeren naar 24 beelden per seconde. Deze snelheid is thans wereldwijd geaccepteerd als zijnde de normale projectiesnelheid.

                           Voorstuk van de Victoria 8 projector. (Foto: Cinemechanica)

De projector
Een projector bestaat uit: het voorstuk, welke bijna het gehele mechanisme bevat zoals de transportrollen voor aan en afvoer van de film, het filmvensterhuis, het maltheserkruismechanisme, de vlinder en de objectieven en het geluids aftastgedeelte.Het lampenhuis is de lichtbron van de machine. De lamp die voor het projecteren gebruikt wordt is een xenonlamp. De xenon-lamp werd in de jaren zestig geïntroduceerd. Daarvoor werden projectoren uitgerust met zogenaamde booglampen waarbij twee koolspitsstaven (een plus en een min) tegen elkaar aangedrukt werden. Door het contact gingen de uiteinden gloeien. Als de staven van elkaar getrokken werden ontstond er een lichtboog die voor een fel licht zorgde. Een andere lichtbron was het SPP systeem van Philips. Dit was een superhogedrukkwiklamp die lichtflitsen gaf waardoor het mogelijk was zonder vlinder te projecteren. Nadeel van dit systeem was dat er waterkoeling nodig was om te voorkomen dat het kwartsbuisje zou smelten. Met de komst van de xenonlamp zijn de booglamp en SPP flitslamp uit de bioscopen verdwenen.

Het Malthezerkruismechanisme. (Foto: Basiscursus Techniek – NFC)

Mathezerkruis
Om het projecteren van 24 filmbeeldjes per seconde mogelijk te maken, is er een zeer ingenieus en buitengewoon nauwkeurig mechanisme nodig. Niet alleen moet dit mechanisme de film regelmatig aan- en afvoeren, het moet er ook voor zorgen dat het te projecteren beeldje op de plaats waar de eigenlijke projectie plaats vindt (het filmvenster) gedurende de projectie tijd stilstaat, waarna het weer snel moet worden afgevoerd en vervangen wordt door het volgende beeldje. Oskar Messter vond in 1893 een eenvoudig systeem uit voor het transport van de film wat het malthezerkruismechanisme genoemd wordt. Door het malthezerkruis wordt de film, die met een constante snelheid door de projector loopt, voor een fractie van een seconde stilgezet: het wiel draait continue waardoor de pen 24 keer per seconde in de sleuf van het kruis valt en daardoor steeds een kwartslag draait.Tegelijkertijd moet het mechanisme er voor zorgen, dat het licht op het juiste moment en gedurende de juiste tijd wordt onderschept, zodat ons oog het vervangen van het beeldje niet kan waarnemen. Dit gebeurt door middel van een “vlinder” die tussen de lichtbron en de lens is geplaatst. Ieder beeldje wordt door de vlinder twee maal afgedekt. Door het malthezerkruis krijgen we een schoksgewijze beweging van de film. Om deze schokkende beweging op te vangen worden er boven en onder het filmvenster lussen gemaakt waardoor de film regelmatig door de machine loopt. De grootte van deze lussen komt nogal nauw. Wanneer de bovenste lus te klein is kan de film kapot getrokken worden of zal het een onrustige beeldstand geven. Als de onderlus te klein is kan het geluid gaan trillen en als de onderlus te groot is zullen beeld en geluid niet synchroon lopen.
Per minuut wordt er 27 meter film door de projector getransporteerd. Een hoofdfilm van 2 uur heeft een lengte van ongeveer 3200 meter!

De beroemde Philips DP70 projector die zowel 35 als 70 mm films kon projecteren.  (Foto: folder Philips DP70).

Reageren niet mogelijk...