Van kermistent tot bioscoop

De reisbioscoop van Carl Welte.

In de begin jaren van de film waren er nog geen echte bioscopen. Film werd gezien als een kermisattractie. Reisbioscopen trokken van stad naar dorp om op jaarmarkten en kermissen voorstellingen te geven. Dat gebeurde in fraai aangeklede tenten of in afgehuurde cafézaaltjes. De eerste filmvoorstellingen met een reisbioscoop werden in Nederland reeds in 1896 door de Friese kermisexploitant Christiaan Slieker gegeven. Op 15 juli 1896 gaf hij op het Wilhelminaplein in Leeuwarden zijn eerste voorstelling. De entreeprijs voor deze voorstellingen waren 50 cent voor de eerste rang en 25 cent voor de tweede rang. Het publiek van toen kreeg korte filmpjes te zien van een bokswedstrijd, een danseres met een "trillend kleed" en een heuse vechtpartij in een café. Tijdens de wintermaanden, als er geen kermis was, had hij zijn filmtent opgesteld in Parktuin Tivoli in Rotterdam. Met zijn Grand Théâtre Edison reisde hij langs kermissen en bezocht zalen in het hele land. Op zijn grafsteen (hij ligt begraven in Drachten) staat te lezen: “Georg Christiaan Slieker, Eerste Bioscoopondernemer in Nederland. In navolging van Slieker namen meer kermisexploitanten zoals, Karl Benner, H. Grünkorn, W. Lohoff, Carl Welte, Jean Desmet, Alberts Frères en Herman Fey, het initiatief om een reisbioscoop te exploiteren.

De eerste bioscoop: de Vitascope Hall in New Orleans (1896).

De eerste echte vaste bioscoop ter wereld werd begin juni 1896 in New Orleans geopend: de Vitascope Hall op 623 Canal Street. Opvallend is dat Nederland een week later zijn eerste vaste bioscoop opende. Het begrip vaste bioscoop moet men hier niet al te letterlijk nemen. Na eerst in Amsterdam van eind maart tot eind mei 1896 in de Kalverstraat, in een tijdelijk gehuurd winkelpand gedraaid te hebben, werd op 9 juni 1896 de Cinématographe Lumière naar Scheveningen verhuisd. Ook daar bleef deze “attractie” enkele maanden staan.
Nederland ontdekte al snel dat er met het nieuwe medium veel geld te verdienen viel. In grote steden kreeg film een vast plaatsje als programma onderdeel in de variété theaters. Tussen de variété-acts werden de filmpjes vertoond. Eén van de eerste variété theaters die “nieuwe beelden van de Cinematograph” bracht was het Circus Variété in Rotterdam. Daarnaast bleven de reisbioscopen goede zaken op de kermissen doen. Na een aantal jaren was het nieuwtje er echter af en men zocht naarstig naar nieuwe mogelijkheden om het publiek weer naar de film te krijgen.

Jean Desmet’s "Imperial Bio” op de mei kermis in Groningen rond 1900.

De kermisbioscopen werden luxueuzer en voorzien van een draaiorgel, fraaie decoraties en schitterende verlichting. Ook de kwaliteit van de projectie werd verbeterd. De films werden langer (zo’n 5 à a 10 minuten) en konden daardoor een verhaal vertellen. Het programma duurde ongeveer een uur waardoor het publiek meer waar kreeg voor zijn twee kwartjes. Vernieuwend was ook het vertonen van beelden over de plaats waar de reisbioscoop zijn tent had opgesteld. Vaak beschikte de exploitant over opname-apparatuur waarmee hij zelf beelden maakte die tijdens het programma vertoond werden. Ook werd er live-muziek (piano of viool) aan de voorstellingen toegevoegd. Voor de uitleg van de films was er een explicateur.

Door het succes van de vernieuwde reisbioscopen en de vertoning van films in variété-theaters kon de stap naar vaste bioscopen niet lang uitblijven. In een advertentie uit de krant van zaterdag 10 oktober 1903 wordt de opening aangekondigd van “The Royal Americain Bioscope” in de Tivoli Wintertuin aan de Coolsingel in Rotterdam. Nog niet zo luxueus ingericht als we later zouden zien, maar wel voorzien van een zaal, balkon en een toneel. De naam “Royal Americain Bioscope” werd al snel veranderd in Tivoli Bioscope.

Ook Amsterdam had zijn eigen eerste pogingen tot een bioscoop. Eind 1903 opende Flora haar deuren aan de Amstelstraat en in 1906 werd het Bijou Biograph Theatre op de Damstraat geopend. Het waren kleine zaaltjes, vaak gehuurde winkelpanden, waar doorlopende filmvoorstellingen werden gegeven. Een lang leven waren deze theatertjes echter niet beschoren. Op 7 september 1907 opende filmpionier F.A.Nöggerath zijn Bioscope Theater aan de Regulierbreestraat. Later zou deze bioscoop de naam van zijn stichter krijgen: Nöggerath. Vreemd is in dit geval wel dat het in 1910 geopende Parisien Theater op de Nieuwendijk van Jean Desmet als eerste echte bioscoop van Amsterdam wordt gerekend. Groningen opende in 1908 het Bioscope-Theater (het latere Apollo en Beurs Theater) en Utrecht kreeg in dat jaar zijn Vreeburg Bioscoop.

Neerlands eerste echte filmdiva: Annie Bos.

Zo rond 1910 had elke grote stad wel een bioscooptheater. Het publiek wat de bioscopen in die tijd bezocht bestond hoofdzakelijk uit de arbeidersklasse. Film was goedkoop volksvermaak. Pas na de Eerste Wereldoorlog, toen de bioscopen luxueuzer werden (en duurder), ging ook de gesettelde middenklasse naar de bioscoop.

In korte tijd groeide het bioscoopbedrijf uit tot één van de grootste openbare vermakelijkheden. Bioscopen werden massaal bezocht. Het publiek kon niet genoeg krijgen van films die humor, spanning en sensatie brachten in tijden waarin niet veel te lachen viel. Doordat de bioscopen steeds weer nieuwe films moesten vertonen (dit in tegenstelling van de reisbioscopen die hun programma steeds weer in andere plaatsen konden vertonen) werden filmdistributie bedrijven opgezet. (Zie filmdistributeurs).

De invloed van de bioscopen was groot. Zo groot zelfs dat kerken, onderwijsinstellingen en politieke partijen zich met het medium bioscoop gingen bezig houden. Het moest afgelopen zijn met de “zedelijke verwildering” die de bioscopen op het witte doek lieten zien. En zo werd de filmkeuring geboren…

Reageren niet mogelijk...